Ex-bestuurders aansprakelijk voor forfaitaire schadevergoeding aan SNCU
Twee ex-bestuurders van een inmiddels opgeheven uitzendbureau zijn volgens Rechtbank Den Haag terecht persoonlijk aansprakelijk gesteld voor een door de Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU) opgelegde forfaitaire schadevergoeding. De gevorderde nabetaling van loon kent de rechter echter niet toe, omdat het uitzendbureau reeds lang niet meer bestaat.
De SNCU stelt de vier bestuurders van een inmiddels opgeheven vennootschap aan wegens niet naleving van de algemeen verbindend verklaarde cao voor Uitzendkrachten (ABU). SNCU vordert (onder meer) veroordeling op grond van bestuurdersaansprakelijkheid tot nabetaling van € 101.822 aan de werknemers die in dienst waren van het uitzendbureau in de periode van 1 juli 2009 t/m 27 maart 2011 en tot betaling van € 22.313 aan SNCU als forfaitaire schadevergoeding.
Wat de eerste vordering betreft gaat de rechtbank daar niet in mee. Niet valt in te zien dat en op grond waarvan SNCU enkele jaren na het beëindigen van de onderneming alsnog een vordering zou kunnen instellen tegen de ex-bestuurders tot nabetaling aan de ex-werknemers van € 101.822 aan achterstallige cao-salarissen. Daar de vennootschap dat het uitzendbureau dreef al sinds oktober 2012 niet meer bestaat, kan zij de gevorderde nabetalingen als ex-werkgever aan haar ex-werknemers zelf niet meer doen.
De tweede vordering, de forfaitaire schadevergoeding, kent de rechter echter wel toe, zij het alleen voor de twee bestuurders die in die periode al bestuurder waren. De twee andere bestuurders die in die periode geen bestuurder waren, valt volgens de rechtbank geen persoonlijk ernstig verwijt te maken. De door SNCU gevorderde schadevergoeding is gebaseerd op art. 6 van Reglement II, te vinden in de algemeen verbindend verklaarde CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche. SNCU had door een extern bureau onderzoek laten verrichten en daaruit bleek dat het uitzendbureau een aantal bepalingen van de cao voor Uitzendkrachten heeft overtreden in de periode van 2009-2011. De ‘indicatieve materiële schadelast’ als gevolg daarvan werd vastgesteld op € 101.822 in totaal. Naar het oordeel van de rechtbank moet daarvan per definitie een ernstig persoonlijk verwijt worden gemaakt aan de toenmalige bestuurders. Beide bestuurders zijn dan ook volgens de rechter ook hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de forfaitaire schadevergoeding, die gebaseerd is op aard, omvang en duur van de niet-naleving en de loonsom van de onderneming van de betrokken werkgever. Daar volgens de rechter het gevorderde forfaitaire bedrag van € 22.313 niet is onderbouwd, stelt de rechtbank zelf de toewijsbare forfaitaire schadevergoeding vast op € 21.000.
Bron: Rb. Den Haag 1-07-2015
Source: Nieuws